Orale Transmissie
Het DOC Volksverhaal is samen met het DOC Lied flink in de prijzen gevallen, en zal daardoor in staat zijn om de komende vijf jaar een groot project op te zetten rond het thema Orale Transmissie (2011-2016). Er zijn diverse wetenschappelijke aanvragen gehonoreerd die allemaal op het terrein van de mondelinge overlevering liggen. In alle gevallen gaat het om samenwerkingsprojecten waarin de volgende partijen participeren: de Universiteit Twente (Computer Science, Human Media Interaction), de Radboud Universiteit Nijmegen (Example-based language modelling), de Fryske Akademy (KNAW), de Universiteit Utrecht (Informatica), de Universiteit van Amsterdam (Cognitieve Muziekwetenschap) en het netwerk AMICUS (Automated Motif Discovery in Cultural Heritage and Scientific Communication Texts).
Bij de CATCH-aanvragen bij NWO heeft het DOC Volksverhaal subsidie gekregen voor het onderzoeksprogramma FACT en het DOC Lied voor het project COGITCH. Beide DOCs haalden bovendien samen een subsidie binnen met de aanvraag Tunes & Tales bij de KNAW (Computational Humanities). DOC Lied en DOC Volksverhaal gaan op het Meertens vervolgens van start met het koepel-programma Orale Transmissie. Binnen de programma's krijgen twee grote databases met immaterieel erfgoed, te weten de Nederlandse Volksverhalenbank en de Liederenbank, een centrale rol.
In al het onderzoek staat de onvermijdelijke variatie in de mondelinge overlevering centraal, zowel op het gebied van teksten als op het terrein van melodieën. FACT is een acroniem dat staat voor Folktales as Classifiable Texts. De meest direkte samenwerkingspartner is hier dr. Mariët Theune van de afdeling Human Media Interaction van de Universiteit Twente. Het is de bedoeling om de Nederlandse Volksverhalenbank verder te automatiseren. Er moeten computerprogramma's geschreven gaan worden die in staat zijn om volksverhalen te herkennen op bijvoorbeeld taal, genre en type. Tevens zou het programma in staat moeten zijn om trefwoorden toe te kennen, namen te herkennen en een samenvatting te geven. De tools zullen in hoge mate gaan simuleren wat mensen uit zichzelf (of met enige training) al kunnen: het herkennen en classificeren van volksverhalen. De lastigste klus wordt om de computer de vele soorten sprookjes en sagen te leren herkennen: hoe herkennen mensen sprookjes als Roodkapje, Sneeuwwitje, de Magische Vlucht en het Dappere Kleermakertje? En hoe is het mogelijk dat mensen ook variaties op deze verhalen herkennen, ook als de verhalen maar gedeeltelijk lijken op de versie van (bijvoorbeeld) de Gebroeders Grimm? Volksverhalen zijn internationale vertellingen - we kunnen ze over grote geografische afstanden terug vinden. Al een eeuw lang werkt men aan catalogi om het identificeren van internationale volks­verhalen te vergemakkelijken. Wereldwijd staat Roodkapje bij volksverhaal­onderzoekers bijvoorbeeld bekend onder het catalogusnummer ATU 333. Maar wat gebeurt er als vervolgens de computer de verhalen gaat systematiseren, en niet de mens? De computer kan veel beter overweg met grote tekstbestanden en is door zijn grote rekenkracht veel beter in staat om materiaal te clusteren. In het onderzoek van FACT willen we ook onderzoeken welke voordelen de clustering zal hebben van volksverhalen door de computer. De resultaten van het onderzoek zullen wereldwijd te gebruiken zijn voor volksverhaalonderzoekers, en zullen computers wederom een beetje 'slimmer' maken in hun omgang met grote hoeveelheden tekst - opgetekende volksverhalen uit het domein van het culturele erfgoed, die op deze manier gemakkelijker gedigitaliseerd, gesystematiseerd, ontsloten en geanalyseerd kunnen worden.
Het project Tunes & Tales is opgezet in samenwerking met liedonderzoeker prof. dr. Louis Grijp (Meertens Instituut) en kent wederom meerdere samenwerkingspartners. Voor het volksverhaal wordt weer nauw samengewerkt met in het bijzonder dr. Mariët Theune (Universiteit Twente), maar ook met de hoogleraren Franciska de Jong (Twente), Antal van den Bosch (Nijmegen) en Arjen Versloot (Fryske Akademy). Wat bij FACT buiten beschouwing werd gelaten, staat in Tunes & Tales juist in het middelpunt van de belangstelling: het motief. De hypothese voor dit project luidt dat zowel melodieën als verhalen opgebouwd zijn uit kleinere bouwstenen, die tezamen als het ware het DNA-profiel vormen van een lied of vertelling. Die kleine bouwstenen zijn de motieven. De opeenvolging van motieven, de zogenaamde motief-sequenties, bepalen het karakter van een melodie of vertelling. In de mondelinge overlevering worden melodieën en verhalen echter nooit letterlijk overgeleverd zoals in de schriftelijke overlevering: er is altijd een zekere mate van variatie aanwezig, zonder dat dat een groot probleem vormt. Ondanks de variatie blijven mensen doorgaans de melodie of het verhaal herkennen, totdat er natuurlijk zoveel verandert dat er in de beleving van mensen een nieuw verhaal of een nieuwe melodie is ontstaan.  Een belangrijke fundamentele vraag in het Tunes & Tales project is om te beginnen: wat is nu eigenlijk een motief? Hoe groot of hoe klein kunnen motieven zijn? Bestaat er een hiërarchie in motieven? Hoeveel heb je er nodig om een verhaal of lied te bouwen? Welke motieven zijn essentieel en welke motieven kunnen variëren of weggelaten worden? Een interessante vraag in het verhaal-onderzoek is vervolgens: is er een bepaalde, min of meer vaste volgorde aan te wijzen in motief-reeksen? Met andere woorden: bestaat er een grammatica voor het bouwen van verhalen, en - nog interessanter - is zo'n grammatica universeel, vergelijkbaar met de basisprincipes van taal?  Dankzij de computer kunnen we deze vragen loslaten op veel grotere databestanden dan voorheen menselijk mogelijk was. Als we eenmaal meer zicht hebben op de volgorde van motieven, en op de regels die gelden voor variatie, dan wordt het vervolgens ook mogelijk om variatie in mondelinge overlevering te simuleren en voorspellen.
Dergelijk onderzoek, dat de komende vijf jaar onder de koepel van Orale Transmissie aan het Meertens Instituut zal worden uitgevoerd, is op betrekkelijk kleine schaal ook in het verleden al uitgevoerd. Op het gebied van het volksverhaal hebben de structuralisten aan de weg getimmerd, en de bekendsten zijn Vladimir Propp (het Russische formalisme) en Algirdas Greimas (het Franse structuralisme).  Op basis van een beperkte hoeveelheid Russische avonturensprookjes met een actieve manne­lijke held in de hoofdrol toonde Propp aan dat al deze verhalen volgens een zelfde stramien zijn opgebouwd. Van de sequentie aan motieven kon hij zelfs een formule opstellen:

alt

Op basis van mythen en sprookjes stelde Greimas een betrekkelijk eenvoudig schema van actanten op, dat telkens ten grondslag ligt aan zulke vertellingen.
alt
Achter de vele verhalen gaan blijkbaar latente mentale structuren schuil die bepalend zijn bij het vertellen. Een grote vraag die hierbij nog opgelost moet worden, luidt: is dit alles wel een kwestie van nature en niet van nurture? Worden we als kinderen door de vele verhalen niet gewoon geconditioneerd om verhalen volgens een bepaald stramien te vertellen en interpreteren? Als het vooral een kwestie van opvoeding is, dan moeten er ook volksverhalen in andere culturen te vinden zijn die niet beant­woorden aan de motief-sequenties zoals wij die gewend zijn in grote delen van het Euraziatische continent.
De themagroep Orale Transmissie is op voorhand al getypeerd als een "Laboratorium voor Mondelinge Overlevering". We gaan computers vaardiger maken in het herken­nen, classificeren en analyseren van verhalen en melodieën op basis van formele structuren, en we gaan proberen deels te simuleren wat er normaal gesproken in het hoofd van vertellers, zangers en publiek afspeelt.  In die zin heeft het onderzoek ook een cognitief aspect. De proefjes in het laboratorium zullen vooral gedaan worden op basis van optekeningen van mondeling overgeleverde volksverhalen en liederen. Het is echter ook voorstelbaar dat er wat experimenten zullen worden opgezet waarin we vertellers laten vertellen op basis van random aangeleverde motieven.
Voor de projecten FACT, Tunes & Tales, COGITCH en Orale Transmissie zullen aan het Meertens Instituut voor een deel van de tijd zes leden van de vaste staf worden ingezet: Louis Grijp, Theo Meder, Peter van Kranenburg, Martine de Bruin, Ellen van der Grijn en Marianne van Zuijlen. Daarnaast zullen er nog verschillende nieuwe medewerkers worden geworven: AIOs, post-docs en programmeurs.
Letterenstudenten met een belangstelling voor structuralistisch onderzoek worden aangemoedigd om vanaf 2012 stage te komen lopen bij het DOC Volksverhaal.